Aspect ratio


Fotografie » TechTalk » Film » Cinema » Beeldverhoudingen

Beeldverhouding (aspect ratio)
bij fotografie, film en andere media

De filmformaten
(CinemaScope, Cinerama, Techniscope,...)
worden op een andere pagina besproken

Naam
Verhouding
Toepassingen bioscoop
Toepassingen (andere)
De beeldverhouding geeft de verhouding weer tussen hoogte en breedte van een afbeelding. De verhouding zegt niets over de uiteindelijke resolutie.

We tonen alle verhoudingen, hoe ze aangeduid worden en waar ze gebruikt worden. Sommige formaten zijn eigen aan de filmwereld, maar een aantal formaten kan je in verschillende gedaantes terugvinden.


Vierkant
1:1
Bepaalde filmemulsies
Het vierkantig formaat wordt bij bepaalde filmemulsies gebruikt, in het bijzonder het Instamatic formaat (126), waarbij de afbeeldingen 28×28mm groot zijn.

Bij medium-formaat is er geen vaste beeldverhouding (deze hangt af van het fototoestel). De hoogte is vastgelegd door de filmemulsie en is 56mm (de film is 61mm breed en 825mm lang, maar andere lengtes zijn mogelijk). Bij een vierkantig beeld zijn de afbeeldingen dus 56×56mm groot.

Het voordeel van dit formaat is dat de lichtkegel kleiner kan zijn om het volledig beeld te bedekken. Dit is de reden dat die formaat ook gebruikt werd bij de allereerste filmexperimenten (vaak was het beeld zelfs rond, bepaald door de belichtingskegel van de optiek). Het is pas later dat men de belichting is gaan beperken door een venster te gebruiken.

Het was ook het oorspronkelijk formaat dat door Instagram gebruikt werd. Tegenwoordig laat Instagram andere formaten toe, namelijk 1.91:1 voor landschappen en 4:5 voor portretten.


Movietone
1.20
Eerste geluidsfilms
Bij geluidsfilms wordt het audiospoor opgenomen naast het beeld. Daardoor moeten de afmetingen van het beeld meer vierkantig worden. Het Movietone formaat (met variabele densiteit) heeft een brede spoor nodig om een correcte geluidsregistratie mogelijk te maken.

Het Movietone systeem zal later vervangen worden door het Photophone systeem (met variabele breedte) waarbij men een smallere spoor kon gebruiken met behoud van de geluidskwaliteit. Door deze verbetering konden de filmmakers terugkeren naar het academisch formaat (1.375).


Televisienorm "A"
5:4 - 1.25
Engelse televisienorm 405 lijnen
De eerste beeldbuizen hadden een ronde frontplaat en men zocht een formaat waarbij men zo weinig mogelijk beeld verloor. Voor de standardisatie van de televisienormen, gebruikte men een verhouding van 1.25 dat redelijk vierkantig was.

Deze beelduitsnede werd gebruikt bij de eerste vastgelegde televisenorm "A" dat in Engeland toegepast werd. Naderhand is Engeland overgestapt naar de PAL-I norm waarbij een meer rechthoekig formaat gebruikt werd (1.33), deze norm was compatibel met PAL B/G dat elders in Europa gebruikt werd. De verschillen waren klein en een televisietoestel kon beide beeldformaten weergeven.


Academisch formaat (stills)
4:3 - 1.33
Compact fototoestellen
Normaal filmformaat (stomme film)
Computerschermen
Standaard televisie
Dit formaat is het academisch filmformaat dat oorspronkelijk gebruikt werd bij 35mm (beschikbare oppervlakte tussen de perforaties: 24.89×18.67mm).

Ook compact fototoestellen gebruiken dit formaat dat overeenkomt met de beeldverhouding van gewone computerschermen (van VGA 640×480 pixels tot het maximum dat voorzien is voor standaard-schermen, mnamelijk 1600×1200 pixels).

Het Four Thirds formaat (letterlijk "vier derden") dat gelanceerd werd door Olympus en ook gebruikt wordt door andere fabrikanten zoals Panasonic gebruiken dit formaat.

Het formaat werd ook gebruikt bij standaard-televisie (PAL, SECAM, NTSC).


Academisch formaat (cinema)
1.375
Filmformaat
Door het gebruik van een audiospoor verminderde de beschikbare filmoppervlakte. Ook de hoogte werd werkleind om een propere overgang tussen de beelden te bekomen. De beschikbare oppervlakte bij 35mm film is 22×16mm.

Dit is het standaard bioscoop beeldformaat dat ook gebruikt werd bij 16mm film.


Verhouding van Lichtenberg
√2 - 1.41
A en B papiermaten
Het papier in A-formaat heeft een verhouding tussen het academisch formaat en het fotoformaat. Met dit formaat is er geen verlies bij het versnijden van het papier: door een blad in A3 formaat in twee te delen bekomt men twee vellen in A4 formaat.

Het B-formaat gebruikt dezelfde verhouding, maar heeft een andere beginwaarde zodat de afmetingen van het B-formaat precies in het midden van de afmetingen van het A formaat komen te liggen.


IMAX
1.43
IMAX 15-70
Bij IMAX loopt de 70mm film horizontaal, de beschikbare oppervlakte is 70× 48.5mm. Er worden 15 perforaties per beeld gebruikt, vandaar de meer technische naam 15/70 die soms gebruikt wordt. Om geen plaats te verliezen wordt het geluid apart opgenomen op 35mm film (6 kanaals).


Kleinbeeld formaat
3:2 - 1.5
Spiegelreflex
De spiegelreflexen (zowel film als digitaal) gebruiken dit formaat, de afbeeldingen zijn 24×36mm groot.

Dit formaat werd ook gebruikt voor bepaalde films (tijdens de opname). Dit was echter geen standaard en bij de projectie werd er vaak een andere beelduitsnede toegepast door een meer normale projectievenster te gebruiken.


14:9
14:9 - 1.56
Uitwisselingsformaat televisie
Dit is een compromisformaat die gebruikt kon worden bij normale televisieuitzendingen en breedbeeld uitzendingen. De gekozen waarde ligt immers tussen de twee beeldformaten.

De opname is nooit gebeurd in dit formaat, maar bij de uitzending wordt het beeld teruggebracht naar deze beeldverhouding als die niet overeenkomt met het outputformaat.

Een voorbeeld: een documentaire in academisch formaat wordt op breedbeeld televisie uitgezonden. Men gebruikt de beeldverhouding van 14:9 die een compromis is tussen een voorstelling in origineel formaat (met zwarte balken links en rechts) en een omzetting naar 16:9 met een sterke crop boven en onder het beeld. Als de documentaire in 14:9 vertoond wordt, dan zijn er smalle balken links en rechts en wordt er een klein deel van het beeld uitgesneden.

Het formaat wordt ook gebruikt om oudere videoclips (opgenomen in 4:3) te vertonen in breedbeeld (16:9).


Gulden rechthoek
φ = 1.618
Schilderkunst,...
De gulden rechthoek is gebaseerd op de gulden snede. Deze verhouding komt vaak voor in de natuur.

Een kenmerk van een gulden rechthoek is dat die onderverdeeld kan worden in een vierkant en een tweede rechthoek, die opnieuw een gulden rechthoek vormt.

Deze beeldverhouding wordt in de praktijk niet gebruikt.


Paramount
5:3 - 1.67
Bioscoop Europa
Dit formaat wordt vaak gebruikt bij bioscoopvertoningen in Europa (de zalen zijn ingericht voor dit formaat), zie ook 1.85 formaat voor meer uitleg.

Bij Super-16mm is er geen geluidsspoor voorzien, het beeld kan dus breder worden.
Opname: 12.52×7.41mm.
Super-16 wordt vaak opgeblazen naar het 35mm formaat.

Bij Vistavision loopt de 35mm film horizontaal in plaats van vertikaal. De film wordt opgenomen op een oppervlakte van 37.7×24.9mm (dus ongeveer een beeldformaat van 1.5).


HD video
16:9 - 1.77
Digitale televisie, HDTV
APS (fotografie)
Dit is de standaard-beeldverhouding voor digitale televisie (breedbeeld-tv), ongeacht de resolutie (HDTV, 2k, 4k,...). Het formaat wordt gebruikt bij DVD, DVB (digital video broadcast).

Indien de bron een ander beeldverhouding heeft (bijvoorbeeld CinemaScope) dan wordt ofwel pan en scan toegepast (zijkanten uitsnijden) ofwel gebruikt men een letterbox. De gebruiker zelf kan hier niet kiezen: een DVD ondersteunt maar 16:9 en de beeldverhouding moet omgezet worden vòòr de opname op DVD.

Het APS formaat voor fotografie dat in 1996 gelanceerd werd gebruikte ook dit formaat als default (standaard-formaat).


Breedbeeld
1.85
Bioscoop US
Dit is de standaard-verhouding bij bioscoopvertoningen in de Verenigde Staten, terwijl men in Europa een verhouding van 1.67 gebruikt.

De uiteindelijke film wordt maar op één formaat gemaakt, maar de projectionist kan de gewenste uitsnede selecteren die bij de cinemazaal past om zo het beeld schermvullend te maken.

Terwijl men normaal 4 perforaties voorziet per beeeld (de zogenaamde "4-perf pulldown") heeft men hier genoeg met drie perforaties ("3-perf pulldown"). Dit formaat wordt enkel gebruikt bij de opname.


"Scope"
21:9 - 2.35 à 2.40
CinemaScope
Techniscope
Zeer breedbeeld bioscoopformaat. Het formaat wordt bereikt door het beeld horizontaal te comprimeren. Het formaat was zeer succesvol omdat men dezelfde apparatuur kon blijven gebruiken (er was slechts een voorzetlens nodig). De beeldverhouding was in theorie 2.66, maar in de praktijk wordt er bij de projectie een uitsnede gebruikt van 2.35, 2.39 of 2.40 gebruikt.

Door de beeldcompressie en uitrekking was het beeld niet altijd optimaal (scènes met dichtbij en veraf gelegen onderwerpen konden niet opgenomen worden zonder storende vervormingen).

In plaats van het beeld horizontaal te comprimeren kan men ook een smallere strook opnemen. Omdat er minder filmoppervlakte gebruikt wordt is het mogelijk de film trager te doen lopen. Een beeld heeft dan slechts 2 perforaties nodig in plaats van 4 (2-perf pulldown). Dit formaat wordt enkel gebruikt bij de opname (Techniscope).


Oud bioscoopformaat
2.55
CinemaScope (orig.)
Origineel CinemaScope formaat. Door het toevoegen van een audiospoor werd de beschikbare oppervlakte kleiner (vanaf 1954). Bij CinemaScope wordt het beeld horizontaal gecomprimeerd (reductie tot 50%) waardoor men een beeld kan opnemen die tweemaal zo breed is als het Academisch formaat (1.375 × 2 = 2.750), maar de beschikbare oppervlakte wordt niet volledig benut bij de projectie.


Oud bioscoopformaat
2.59
Cinerama
Bioscoopformaat waarbij er drie cameras en drie projectoren gebruikt wordt. Er is altijd een overgangszone zichtbaar tussen het beeld van twee projectoren. Het systeem was bijzonder complex, zowel bij de opname als bij de projectie zodat er uiteindelijk weinig speelfilms in dit formaat zijn gerealiseerd. Maar het succes van de formule heeft de produktiehuizen aangezet om verder te experimenteren met breedbeeldformaten.
Opnameformaat — projectieformaat
Bij cinema gebruikt men een opnameformaat dat niet noodzakelijk overeenkomt met het projectieformaat. Het geluid wordt vaak apart opgenomen, terwijl bij projectiefilms het geluid meestal op de film zit.

Productie (opnameformaat)
Bij de produktie is er vaak enorm veel pellicule nodig. Er zijn meer takes nodig om één goede opname te hebben, waardoor er veel film verloren gaat. Bij speciale effekten moeten er verschillende filmstroken gemonteerd worden.

Men is daarom geneigd een kleiner formaat te gebruiken zoals Super-16 of Techniscope. Dit wordt vaak gedaan bij telefilms, maar ook bij kleinere producties. Hier speelt vooral het commercieel aspect een grote rol.

Er zijn daarom een aantal formaten die enkel tijdens de produktie en de montage gebruikt worden, zoals de Techniscope, de Superscope en Super-16. Normaal gezien beweegt de film 4 perforaties tussen ieder beeld, bij Techniscope zijn het er maar twee en bij Superscope 3.

Het beeld dat opgenomen wordt is meer langwerpig, en dat komt goed uit want de meeste cinemazalen zijn uitgerust om films in breedbeeld te projecteren.

Vaak wordt er geen geluid opgenomen op de film zelf: men gebruikt hierbij een aparte recorder die magnetisch opneemt, bijvoorbeeld op een 16mm of 35mm perfotape. Dankzij de perforaties lopen beide banden synchroon.

Distributie (projectieformaat)
Nadat de film gemonteerd is, wordt die gecopieerd naar een formaat dat geschikt is voor de vertoning. Bij de projectie zit men vast aan de projectietoestellen die standaard aanwezig zijn in de bioscoopzalen.

De meeste bioscoopzalen waren uitgerust met Cinemascope projectoren die verschillende formaten konden weergeven en waarbij de speciale lens voor anamorfe weergave verwijderd kon worden. Bij de projectie wordt er altijd met 4 perforaties per beeld gewerkt, indien nodig wordt een deel van het beeld afgedekt met een projectiemasker.

Open matte en projectievenster
Bij de opname wordt meestal de volledige filmemulsie gebruikt ("open matte"), bij de projectie selecteert de operateur een projectievenster om een deel van het beeld af te dekken zodat de film "schermvullend" geprojecteerd wordt.

Shoot and protect
Bij de shoot and protect opname wordt het beeld zodanig gecentreerd zodat de aktie in een veilige zone in het midden van het beeld gebeurt. Hoe er ook gecropt wordt (projectievenster of televisieformaat), de aktie blijft zichtbaar. De veilige zone heeft meestal een beeldverhouding van 14:9.

Vlak of anamorfose
Om breedbeeld te bekomen werd de film vaak horizontaal gecomprimeerd bij opname, om dan bij de projectie weer uitgerekt te worden (anamorfose). Bij goedkope filmproducties werd er breed opgenomen met een kleinere spoed tussen de beelden (2 perforaties in plaats van 4).

Common top
Manier van cadreren zodat de onderkant van het beeld eventueel uitgesneden kan worden naargelang het uiteindelijk formaat. De gezichten komen zo bovenaan in beeld en de benen worden eventueel afgesneden. De uitsnede gebeurt bij het maken van de projectiecopies.

Original Aspect ratio OAR
Dit is het opnameformaat, bepaald door de opnameapparatuur. Het beeldvenster is altijd groter bij opname: bij opname wordt meestal de volledige beschikbare oppervlakte gebruikt (open matte).

Bij de weergave wordt er altijd een kleiner beeldvenster gebruikt om allerhande registratiefouten op te vangen.

Intended Aspect ratio IAR
Bij de opname houdt men er rekening mee dat een deel van het beeld gecropt kan worden, men zorgt er dan voor dat er geen belangrijke aktie gebeurt in de hoeken van het beeld.

De intended aspect ratio is wat de regisseur voor ogen heeft als hij zijn film maakt.

Modified Aspect ratio MAR
Dit is het formaat dat gebruikt wordt bij de vertoning.

De meest gebruikte formaten zijn

De noodzaak van breedbeeld
Na de tweede wereldoorlog maakt de televisie zijn opmars, eerst zwart-wit, maar heel snel ook in kleur. De grote filmmaatschappijen, de "Majors", zijn bang dat de mensen niet meer naar de bioscoop zouden gaan, nu dat ze de films op hun gemak thuis kunnen bekijken.

Hoe kunnen we de mensen naar de bioscoop laten gaan? Door te werken met een breder formaat, dat toen niet mogelijk was op televisie. Het succes van de Cinerama (dat bijzonder complex en duur was) zet de produktiehuizen aan om verder te experimenteren met brede formaten, met als resultaat het CinemaScope formaat.

Maar uiteindelijk merken de produktiemaatschappijen dat het niet veel uitmaakt in welk formaat een film uitgegeven wordt. Er wordt gekozen voor een compromisformaat zodat de films achteraf ook op televisie vertoond kunnen worden (extra inkomsten).

Paginas die volgens Google je zouden kunnen interesseren

-