De eerste films hadden geen geluid, maar dit betekent niet dat het stil was in de projectiezaal: er was een piano aanwezig (en in grotere zalen zelfs een orkest) om de film van muziek te voorzien.
Dan is de film met geluid ontstaan: eerst met een aparte platenspeler, dan werd het geluid op de emulsie zelf aangebracht, waardoor de synchronisatie tussen beeld en geluid ook verzekerd was. Het geluid op de film was enkel mogelijk toen er (electronische) versterkers beschikbaar waren.
Bij magnetisch geluid wordt er een extra magnetische laag aangebracht. Dit heeft voordelen voor de amateur (het audiospoor kan gemakkelijker gewijzigd worden) maar heeft een groot nadeel bij bioscoopprojectie: de partikels van de achteraf bijgeplaatste magnetische laag komen langzaam los, waardoor de audiokop (en de rest van de projector) vol ijzeroxide komt te zitten.
Het geluid wordt op een fijne, aparte spoor opgenomen naast het beeld. De band moet aan een constante snelheid lopen, terwijl bij de projectie de film intermitterend beweegt. Het geluid wordt dus een aantal beelden vroeger of later opgenomen, op een plaats waar de band opnieuw aan een constante snelheid beweegt. Dit vormt een probleem bij het monteren: geluid moet apart van het beeld gemonteerd worden en pas op het einde samengevoegd worden.
Om ervoor te zorgen dat een projector zowel optisch als magnetisch geluid zou kunnen weergeven is het optisch geluid 19 beelden voor het te projecteren beeld opgenomen, en het magnetisch geluid 28 beelden na het beeld (bij 35mm). Een film kan natuurlijk enkel optisch of magnetisch geluid hebben, nooit beide.
Het systeem met variabele densiteit was minder goed: het was moeilijk om dezelfde densiteit te behouden bij de copies, terwijl het systeem met variabele breedte met twee niveaus werkt: zwart of wit. Het Movietone systeem werd minder en minder gebruikt.
Optisch geluid is dus een minder goede oplossing, maar dit was in het begin geen probleem, want het beeld was belangrijker, het geluid was ondergeschikt aan het beeld, het was optisch behang als het ware.
Ook later, als men speciale effekten zoals stereo en surround zal gebruiken, is het effekt maar echt waar te nemen als men over het beeld beschikt. Surround geluid zonder beeld (bijvoorbeeld als je een surround versterker gebruikt in plaats van een gewone versterker) geeft een onnatuurlijk geluidsbeeld: het is enkel als men over het beeld beschikt, dat men de onnauwkeurigheden van het geluid over het hoofd ziet. En zo gebeurde het dat systemen zoals Dolby Surround en Perspecta in gebruik zijn genomen, terwijl ze eigenlijk geen hifi geluid produceren.
Lage frekwenties konden niet correct opgenomen worden en konden voor oversturing zorgen, en een tweede probleem was een soort van detectie van het geluid, waardoor er een geluid ontstond met een dubbele frekwentie. De bioscoopzalen waren eveneens uitgerust met divers materiaal en de optische eigenschappen waren niet noodzakelijk optimaal.
Om tot een aanvaardbaar systeem te komen werden minimale eisen gesteld aan de bioscoopzalen. In de praktijk ging dit ook gepaard met een sterke beperking van de bandbreedte (de zogenaamde "academy curve") die voor een betere verstaanbaarheid zorgde. De lage en hoge tonen, die toch niet correct weergegeven konden worden werden aan de bron weggefilterd (voor de opname op de film dus). Bij de weergave werden deze banden opnieuw gefilterd, want wat er in die geluidsbanden aanwezig was, was enkel ruis omdat die frekwenties niet opgenomen werden.
Het is niet omdat de lage frekwenties weggefilterd werden, dat ze niet opgenomen konden worden. Er konden piloottonen opgenomen worden om de versterkers te sturen, dit werd bijvoorbeeld gebruikt bij Perspecta Stereo en Sensurround. De amplitude van de piloottonen zijn voldoende zwak om het normaal geluid niet te storen (intermodulatievervorming).
Twee hulpfrekwenties van 25 en 35Hz worden gebruikt om de generator aan te sturen (men gebruikt hier opnieuw het systeem van de piloottonen die al gebruikt werd bij Perspecta stereo). Bij magnetisch geluid gebruikt men twee piloottonen van 100Hz om de generator te sturen, de magnetische band is niet in staat de laagfrekwente piloottonen weer te geven. De opgewekte laagfrekwente signalen worden naar zware versterkers gestuurd (1.6kW per luidspreker).
Het systeem werd voor het eerst gebruikt bij de film Eartquake en de electronische generator werd zodanig ontworpen dat het signaal overeenkwam met de trillingen van een echte aardbeving. Het effekt kan ook voor andere films gebruikt worden, de piloottonen maken het mogelijk het effekt te wijzigen.
Het effekt wordt via de lucht uitgestuurd, maar ook het gebouw kan beginnen te daveren. De trillingen kunnen gemeten worden tot buiten de cinemazaal. Het bleek nodig het effekt te verzwakken in bioscoopcomplexen, waardoor het systeem minder aantrekkelijk werd.
Het was vooral een boost voor het merk Cerwin Vega (makers van de subwoofers), maar het Sensurround systeem zelf verdween in minder dan 10 jaar
Met nieuwere filmemulsies, betere aftastelementen en het Dolby systeem was het wel mogelijk het subsonisch geluid op te nemen met een voldoende dynamiek. Het optisch geluid had een bandbreedte van 16 tot 16kHz waardoor er geen generator meer nodig was.
Maar bij breedbeeld hoort ook stereo geluid (in feite meerkanaals surround om een aangenamer geluidsbeeld te creeren in de bioscoopzaal).
De perfotape heeft een dikkere filmemulsie, de sporen zijn breder, en vooral, de polyester drager is dikker, waardoor er minder overspraak is tussen de opeenvolgende wikkelingen van de band (echo effekt).
Optisch geluid | ||
---|---|---|
met variabele densiteit | | met variabele spoorbreedte |
Het zilver mag niet verwijderd worden
van het audio spoor
Daarom werd de bleach oplossing enkel op het beeld-gedeelte van de band aangebracht (onder de vorm van een pasta), zie afbeelding rechts. Later zal men aangepaste aftastelementen gebruiken en kan het audiospoor ook in cyan opgenomen worden.
-