Het geluid bij film werd normaal opgenomen als een extra spoor op de filmemulsie, ofwel door een variabele densiteit, ofwel door een veranderlijke breedte van het spoor. Maar de kwaliteit was niet zo goed en de opname moest ontwikkeld worden vooraleer die afgespeeld kon worden.
Een beter systeem was het geluid direct op de film op te nemen met een optisch systeem. Zo was het geluid altijd synchroon met het beeld, maar het was een relatief onhandig systeem (en in die tijd ook veel te complex). De geluidsopname vergde ook een zeer preciese ontwikkeling, anders was er veel ruis in het geluid. Door de filmkorrel was de bandbreedte beperkt: men moest de hoge tonen reduceren om het ruis te verminderen.
Het Philips-Miller systeem gebruikt een mechanische registratie (een beetje zoals een fonoplaat) maar een optische aftasting en combineert dus de voordelen van beide systemen. Met de mechanische registratie is er geen ontwikkeling nodig en het geluid kan al tijdens de opname gecontroleerd worden.
Het systeem gebruikt normale film met een niet-gevoelige gelatinelaag die bedekt is met een dunne gekleurde laag (Philimil film).
De film is 7mm breed en beweegt aan een snelheid van 30cm/s, vergelijkbaar met de snelheid van bioscoopfilm.
Een kleine beitel krast een deel van de gekleurde laag weg (samen met een deel van de gelatinelaag).
Men bekomt dus een filmstrook waarbij het geluid opgenomen wordt met een variabele breedte, zodat men een gewone filmaftaster kan gebruiken.
De gelatinelaag is hier geel getekend maar was in werkelijkheid doorzichtig.
Eerste en tweede afbeelding rechts: audiospoor met variabele breedte opgenomen met het bestaande systeem (optische opname met ontwikkeling). Er is ruis en de bandbreedte is beperkt.
Derde afbeelding: bij het Philips Miller systeem wordt het geluid op een mechanische manier opgenomen en is er minder ruis omdat er geen korrel is.
De band beweegt van de rechtse spoel naar de linkse spoel en komt eerst de cutter tegen. Door de vorm van de beitel (cutter) met een brede hoek van 174° is een kleine beweging voldoende om een voldoende modulatie op de band te bekomen. Met de fijnafregeling (vernier) kan men de beitel zodanig instellen dat 50% van de zwarte laag weggenomen wordt als er geen modulatie is. De opnamedrum moet zeer effen zijn, want de minste oneffenheid zou hoorbaar worden. De snelheid van de band wordt constant gehouden met een pinch roller zoals bij de bandrecorders.
Er is een vacuum installatie om de weggeschrapte laag weg te zuigen. De opname gebeurt niet op perfotape zoals bij film, want de oneffenheden door het perforeren zouden storingen in het geluid produceren.
Dan komt de band bij de weergave installatie die identiek is aan die van een filmprojector. De versterker heeft echter een grotere bandbreedte.
Het mechanisme staat rechts (vierde afbeelding). Een band kan slechts éénmaal opgenomen worden, maar dit vormde geen probleem: de band was goedkoper te maken dan een filmemulsie en er was geen ontwikkeling nodig.
Het systeem werd nauwelijk gebruikt bij filmproducties, maar wel bij de radio-omroep. Het alternatief in die tjd was de Blattnerphone, een systeem dat bij de BBC gebruikt werd, maar nergens anders wegens de complexiteit. Het was toen bijna niet mogelijk een magnetische opname te maken. Gaandeweg schakelde de BBC ook over op het Philips-Miller systeem.
Omroepstudio's hadden een Philips-Miller opnametoestel dat veel handiger was dan de Blattnerphone (de foto toont een toestel dat uit twee opname-weergave delen bestaat zodat monteren in theorie mogelijk was). Dergelijke opnametoestellen bleven in gebruik tot in de jaren 1950, totdat er degelijke bandrecorders beschikbaar werden.
-