Thuis hebben we altijd fototoestellen gehad. Mijn ouders hadden eerst een instamatic (formaat 126), mijn vader heeft dan later een compact-toestel gekocht (formaat 135) en is die blijven gebruiken tot in de jaren '90. Mijn moeder heeft alle formaten uitgeprobeerd: 110 (pocket instamatic) en disc. In die tijd kreeg je een fototoestel bij de aankoop van 10 kg waspoeder.
Het inscannen negatieven en dia's lees je hier (met voorbeelden).
De meest gebruikte formaten in de fotografie staan rechts (op schaal). De gebruikte oppervlakte voor een beeld staat hieronder in mm2
Formaat | Oppervlakte | Verhouding |
---|---|---|
135 (24×36) | 864 | 1 |
126 (Instamatic) | 784 | 0.90× |
240 (APS-H) breedbeeld | 504 | 0.58× |
240 (APS-C) klassiek | 419 | 0.49× |
110 (Pocket Instamatic) | 221 | 0.26× |
Disc | 88 | 0.10× |
Super-8 (amateur bioscoop) | 24 | 0.028× |
De filmformaten die hier besproken worden worden door de beroepsfotografen als "amateurformaten" aangezien (zelfs het 135-formaat). Het 135-formaat heeft niet voor niets de benaming "kleinbeeld" gekregen. Beroepsfotografen waren gewoon te werken met het middenformaat (studio-fotografie, packshots en dergelijke). Het kleinbeeldformaat werd enkel gebruikt daar waar de snelheid en kleine afmetingen van het formaat doorslaggevend waren: sportfotografie en reisverslagen: dit is ook de reden van de naam van dit formaat: klein (ten opzichte van de formaten die toen voor "vol" aangezien werden).
De beeldkwaliteit van een digitaal fototoestel vergelijken met die van het kleinbeeldformaat gaat niet op. Het kleinbeeldformaat is geen kwaliteitsreferentie. Een vergelijking is niet mogelijk omdat er twee elementen de filmkwaliteit naar beneden kunnen halen: de korrel van de filmemulsie en de kwaliteit van de ontwikkeling (verheid van de baden, correcte temperatuur, enz). Om de ontwikkeling betaalbaar te houden werd er in de ontwikkelcentrales permanent een kleine hoeveelheid vers produkt bijgevoegd, maar dit betekende eigenlijk ook dat de ontwikkeling gebeurde met bijna uitgeputte produkten. Dit kon gecompenseerd worden door langer te ontwikkeling, maar daardoor verloor het beeld wat aan beeldscherpte.
Er is echter één punt waar de digitale sensor niet kon concurrenceren, en dat is de belichtingslatitude. Bij film is er een minimale belichting nodig om iets op de film te registreren, maar bij hogere lichtsterktes neemt de filmgevoeligheid af, waardoor de emulsie een groter dynamisch bereik heeft.
Hoewel de filmoppervlakte groot was, is dit altijd een amateur-formaat gebleven (het middenformaat voor professionals was groter). Dit formaat werd na de tweede oorlog vervangen door het formaat 126 (Instamatic) en 110 (Pocket Instamatic) die gemakkelijker te gebruiken waren.
|
135 - kleinbeeldHet 135 kleinbeeldformaat wordt op een nieuwe pagina besproken.
126 - instamaticHet Instamatic film formaat is naar een nieuwe pagina verhuisd.
240 - APSHet APS formaat heeft een nieuwe pagina gekregen. |
---|
Zowel het 126 als het 110 formaat gebruiken één perforatie per foto en juist vòòr het ontwikkelen wordt een zwarte strook belicht tussen de foto's.
Het 110 formaat is gebaseerd op 16mm bioscoopfilm, zoals het 135 formaat gebaseerd is op 35mm film. Een aantal andere fabrikanten hebben eveneens 16mm film gebruikt in bepaalde toestellen, namelijk Rollei en Minolta.
De magicube had zelfs geen batterij meer nodig, het ontsteken van de flitser gebeeurde mechanisch door een opgespannen veer in de magicube, die tegen een ontsteker stootte. De ontsteker leverde voldoende energie om de metaaldraad te doen ontbranden.
De flip flash heeft 8 of 10 flitslampjes en moet na 4 of 5 foto's omgedraaid worden (vandaar de naam). Alle lampjes staan in parallel, maar met een kleine onderkreking (behalve voor het eerste lampje). De warmte die ontwikkeld wordt bij het flitsen verwamt een speciale legering (woodmetaal) die dan contact maakt voor het volgend flitslampje.
Rond dezelfde periode ontstonden de eerste electronische flitsers voor de meer professionele fototoestellen (135 kleinbeeld).
Het aantal foto's per disk was beperkt, de disk was duur in vergelijking met zijn concurrent het 110-formaat, de beeldkwaliteit was desastreus en enkel Kodak stond achter dit formaat. De disc was groot en het origineel klein, waardoor het terugvinden van een bepaald negatief een vergrootglas vergde. Om een bepaalde negatief snel terug te vinden werd er voor het eerst een index geprint: een aparte foto met miniaturen van de foto's die op een bepaalde disc aanwezig waren. Het diskformaat werd echter geen succes.
Het Super-8 film had een nog kleiner beeldformaat, namelijk 5,69 × 4,22mm. Vanwege de bewegende beelden werd dit niet als storend ervaren, maar afdrukken maken van een filmafbeelding resulteerde in onscherpe beelden.
Kleurnegatief formaat 110 13 × 17mm
Disc formaat en vergelijking met Super-8 formaat (cinema)
APS-H en APS-C
native (breedbeeld) en klassiek formaat
-