De eerste systemen van kleurfotografie zijn gebaseerd op de klassieke zwart-wit filmontwikkeling, waarbij men kleurfilters gebruikte.
De eerste pogingen om kleur-afdrukken zijn gebaseerd op de gomdruk (gomme bichromatée). Dit was een arbeidsintensief procédé dat verdrongen werd door het Autochome procédé.
Bij deze afdrukken gebruikt men separaties of kleurscheidingen, er wordt een kleurfilter gebruikt per plaat en men gebruikt normaal drie platen. Dit onhandig systeem zal vervangen worden door de kleurrasters waarbij men één enkele plaat gebruikt en een kleurfilter in de vorm van een raster.
e: booglamp, g1, g2, g3: kleurfilters (de emulsies zijn zelf niet gekleurd). Bij een concurrerend systeem worden de emulsies wel gekleurd is is een kleurfilter niet meer nodig.
Dit systeem met kleurscheidingen wordt ook gebruikt voor het maken van afdrukken in kleur (Carbro). Het is een systeem waarbij veel werk nodig is om de drie beelden goed op elkaar te laten komen. De kleurscheidingen worden ook gebruikt in de bioscoop (Technicolor IV) en bij drukwerk (quadrichromie).
Met dit systeem heeft men één enkele plaat (of film) nodig: het is dus het eerste integraalsysteem. De ontwikkeling is een standaard monochrome positieve ontwikkeling: het procédé verschilt dus niet van de gewone monochrome ontwikkeling.
Als kleurfilter gebruikt men gekleurde zetmeelkorrels of een raster. Het wordt echter duidelijk dat dit systeem niet meer verder kan evolueren. De korrelstruktuur beperkt de resolutie en de kleurfilters verminderen sterk de gevoeligheid van de emulsie. Bij het bekijken van de afdruk zorgen dezelfde kleurfilters voor een zeer donker beeld.
Het systeem met kleurrasters werkt met een additieve kleurmenging, waarbij de primaire kleuren rood, blauw en groen samengeteld worden en het beeld vormen. Deze werkwijze kan gebruikt worden bij transparanten (projectie) maar werkt niet goed bij afdrukken.
Later zal men overschakelen op de subtractieve kleurmenging (fundamentele kleuren geel, magenta en cyan). Dit zijn heldere kleuren die beter geschikt zijn voor het maken van afdrukken. De moderne quadrichromie (drukwerk in kleur) werkt met die drie kleuren (+ zwart).
Het Autochrome procédé was redelijk eenvoudig toe te passen door amateurs en werd gebruikt gedurende een 30-tal jaren. Dezelfde produkten konden namelijk gebruikt worden bij de ontwikkeling. De kleuren zijn natuurgetrouw maar een beetje flets en de heldere delen van het beeld kunnen een veranderlijke kleurzweem bevatten. De resolutie was echter beperkt door de afmetingen van de zetmeelkorrels.
De glazen plaat werd uiteindelijk vervangen door een film (onder de naam Lumicolor). Het maken van kleur-duplikaten was niet mogelijk. De daaropvolgende kleurenfilms (Kodachrome, Agfacolor, Cibachrome) konden niet meer door de amateur ontwikkeld worden.
Ook Agfacolor heeft een gelijkaardig systeem ontwikkeld (in gebruik van 1932 tot 1936) waarbij geen zetmeelkorrels gebruikt worden, maar microscopisch kleine gekleurde oliedruppels.
Het verschil met de andere systemen is dat hier het rooster los is van de emulsie. het rooster wordt voor alle opeenvolgende opnames gebruikt en wordt apart verkocht. Na ontwikkeling lijkt het negatief op een gewone zwart-wit negatief, maar met een duidelijke roosterstruktuur op plaatsen die felle kleuren bevatten. Men kan het negatief zelfstandig ontwikkelen zonder rekening te moeten houden met het fragiele rooster.
Afdrukken worden gemaakt door contactdruk indien men de kleur wilt terugwinnen. Na de ontwikkeling wordt een kleurraster over de foto gedrukt en worden de kleuren opnieuw zichtbaar.
Het voordeel is dat de ontwikkeling gemakkelijker kan plaatsvinden. Men kan zowel afdrukken op papier maken, als positieve glasplaten. Men kan de vermindering van lichtgevoeligheid beperken door een heldere kleurfilter te gebruiken bij het origineel (zodat er meer licht door kan). Bij de afdruk kan men meer gesatureerde kleuren gebruiken.
Een nadeel is dat de kleuren minder nauwkeurig gedefinieerd zijn (veroorzaakt door registratiefouten, dus een fout in de plaatsing van het kleurrosster). De toen gebruikte pigmenten bleken van slechte kwaliteit en veel foto's uit die tijd hebben hun natuurlijke kleuren verloren.
Dit systeem dat in 1913 uitgevonden werd werd vooral in het interbellum gebruikt. De enige kleurfoto's van de eerste wereldoorlog zijn met dit procédé gemaakt.
Een eigenschap van deze systemen is dat het additieve kleuren gebruikt; het resultaat daarvan is dat de filmgevoeligheid 3 keer lager is dan zwart-wit film. De moderne sensoren met hun Bayer filter (CFA = color filter array) "verliezen" eveneens heelwat licht door die kleurenmatrix. Deze sensoren worden in nagenoeg alle digitale fototoestellen gebruikt.
Om het verlies aan gevoeligheid wat te compenseren worden er kleurfilters met een zacht verloop gebruikt, waardoor de kleuren weinig gesatureerd zijn. Het effekt is aanwezig bij alle procédés waarbij er met korrels of rasters gewerkt wordt.
Dit was de Polavision (8mm amateur bioscoopfilm) en Polachrome (verschillende emulsies voor diapositieven).
Dufay Color
Zacht verloop van de kleurfilters
-