De afmetingen van de zilver-halide kristallen bepalen de gevoeligheid van de film. Hoe groter de kristallen, hoe gevoeliger de film, want dan is de kans groter dat een lichtpartikel (een foton) een kristal raakt (bij de ontwikkeling wordt namelijk het volledig kristal zwart). De kristallen raken elkaar niet, ze zijn omgegeven door de emulsie. In 1 hebben we de voorstelling van een weinig gevoelige film, in 2 hebben we te maken met een gevoelige film (grote kristallen).
Grotere kristallen zullen later ook een grovere korrel vertonen. Om een hoge gevoeligheid te koppelen aan een relatief lage korrel hebben hoogwaardige films een langwerpige korrelstruuktuur loodrecht op de drager. Je moet je de korrelstruktuur voorstellen als rechtstaande rijstkorreltjes: je hebt een relatief groot volume (hoge gevoeligheid) gekoppeld aan een klein oppervlakte (kleine zichtbare korrel).
De film is vaak voorzien van een donklere anti-reflekterende laag om halo's rond heldere delen van het beeld te vermijden. Door de ontwikkeling wordt deze absorberende laag transparant.
Zwart-wit bestaat vaak uit meerdere lagen met een verschillende gevoeligheid. Daardoor heeft men een hoog dynamisch bereik (ten koste van het contrast) en kan men onder- of overbelichting opvangen. Bij het maken van afdrukken gebruikt men papier met hoog contrast.
De gelatine is weinig doorlatend (water en reagenten). Dit verklaart waarom de gevoelige film zo lang in de verschillende baden moet blijven. Daardoor kan men een hogere nauwkeurigheid bereiken bij de ontwikkeling: de ontwikkeling moet niet op de seconde nauwkeurig gechronometreerd worden. Gelatine houdt ook de verschillende componenten bij elkaar: dit is zeer belangrijk bij kleurfilm waarbij de verschillende kleurstoffen in hun eigen laag moeten blijven.
In plaats van zwart-wit film kan men ook klmeurfilm ontwikkelen met de produkten voor zwart-wit ontwikkeling. De emulsie van kleurfilm bevat immers ook lichtgevoelige zilverzouten die ontwikkeld kunnen worden. De pigmenten die de kleur vormen verschijnen echter niet: het beeld wordt zwart-wit.
Om een reaktie teweeg te brengen moeten er minstens twee fotonen nagenoeg simultaan een zilver-halide molecule raken. Dit verklaart het Schwarzschild effect (reciprocity failure), vooral van toepassing bij de zeer lange sluitertijden die bij astrofotografie gebruikelijk zijn: bij lange sluitertijden wordt de film minder gevoelig. Immers, bij weinig licht (en de daarbij horende lange sluitertijden) is de kans veel kleiner dat twee fotonen simultaan dezelfde molecule raken.
Laboratoria bij grote telescopen kunnen de film behandelen juist voor de belichting om het Schwarzschild effect te beperken (hypersensibilisatie).
Hoe groter het kristal, hoe groter de kans dat het kristal minstens één zilverkern bevat bij eenzelfde belichting. Het latent beeld is niet zichtbaar (zou je het belichten om het beeld te zien... tja, dan heb je geen beeld meer!)
Belichte film moet zo spoedig mogelijk ontwikkeld worden, want de zilverkernen zijn weinig stabiel. Dit geldt meer voor kleurfilm dan monochroom.
Voorafbehandeling: desensibilisatie
Bij het ontwikkelen van groot formaat negatieven (platen) kan de emulsie ongevoelig gemaakt worden voor het licht (het latent beeld blijft echter bestaan). Het doel is te kunnen nagaan hoe ver de ontwikkeling gevorderd is. Deze werkwijze is enkel van toepassing op fotografisch materiaal dat individueel belicht en ontwikkeld wordt.
De desensibilisatie kan gebeuren vòòr de ontwikkeling (aangeraden) of samen met de ontwikkeling (indien de produkten compatibel zijn). Men gebruikt vaak Pinakryptol.
De desensibilisatie duurt 2 à 5 minuten, en nadien kan de film bekeken worden onder gedempt licht.
Alle opeenvolgende baden moeten bij eenzelfde temperatuur gebeuren (bepaald door de temperatuur van het ontwikkelbad). De gevoelige laag kan fysisch beschadigd geraken als de temperatuur van de baden niet constant gehouden wordt.
Film die verkeerd werd belicht (fototoestel stond op 400ISO terwijl de film 100ISO had) kan perfekt gecorrigeerd worden tijdens de ontwikkeling (“push processing”). Dit kan niet in een klassiek labo waar alle films achter elkaar ontwikkeld worden, maar een professioneel labo kan de ontwikkeltijd wel aanpassen aan de belichting, voor zover ze weten hoe de film belicht werd. Push processing (onderbelichte film over-ontwikkelen) en pull processing (overbelichte film minder ontwikkelen) wordt soms toegepast om artistieke effekten te bekomen, vooral bij kleurenfilm.
Het contrast wordt grotendeels bepaald door de mate van agitatie tijdens de ontwikkeling. Een rustige ontwikkeling (weinig schudden) veroorzaakt een vermindering van het contrast. Bij het reduceren van het zilver ontstaat er lokaal bromide dat de ontwikkelreaktie op die plaats verminderd. Een ontwikkeling waarbij continu geschud wordt veroorzaakt een beeld met een sterk contrast.
Omdat deze fase zo belangrijk is gebruikt men meestal een nieuwe oplossing bij iedere reeks films die samen ontwikkeld worden. Het is belangrijk dat er voldoende reagenten aanwezig zijn om de film compleet te behandelen.
De ontwikkelaar is belangrijk: film dat zonder onwtikkelaar behandeld zou worden moet een sterkere belichting krijgen (25 stops meer, dus een sluitertijd van ongeveer 2 dagen). De filmstrook wordt donker door complete reductie van de zilverzouten tijdens de belichting. Achteraf is enkel een fixeerbad nodig. Een afdruk maken zonder ontwikkeling noemt men "printing out" in tegenstelling met "developping out" (werd enkel gedaan in de begindagen van de fotografie). Bij kleurfilm ontstaat er een monochroom negatief beeld, aangezien de kleurbinders enkel geactiveerd worden tijdens de ontwikkeling.
De ontwikkeling is de belangrijkste fase van de behandeling en iedere fotograaf had zijn eigen recept voor het maken van de ontwikkelaar.
Na de ontwikkeling volgt een stopbad om de reaktie precies op tijd te stoppen. De ontwikkeltijd loopt door tot de film in contact komt met het stopbad. het stopbad is een zwak zuur (de meeste ontwikkelformules werken enkel in een alkalische oplossing). Het stopbad is weinig kritisch en kan meermalen gebruikt worden (men controleert het zuurtegraad met lakmoespapier).
De film is nu nog steeds gevoelig, de overgebleven zilver-halide kristallen zijn nog steeds aktief en kunnen omgezet worden in zilver onder invloed van het licht.
De duur van het fixeren kan niet vrij gekozen worden. Indien de fixatie te kort is, zullen er zilver-halide resten overblijven. Deze zilver-halide kernen zijn nog steeds lichtgevoelig en zullen de film donderder maken na verloop van tijd. Indien de fixatie te lang duurt, dan wordt er een deel van het metallisch zilver mee opgelost en verbleekt de film. Het is niet mogelijk een verkeerde ontwikkeling te compenseren door de fixatie tijd aan te passen.
Dit bad kan men meerdere keren na elkaar gebruiken, maar het bad wordt minder aktief met de tijd. Men zal de reaktiviteit van het bad testen door een stukje niet-belichte film te fixeren. De tijdsduur is correct van zodra de teststrook transparant geworden is (alle zouten in oplossing).
De laatste stap is een grondige reiniging om alle resten van reagenten te verwijderen. Omdat gelatine weinig doorlatend is, is een korte spoelbeurt niet voldoende om alle reagenten weg te spoelen. Vaak zal men verschillende spoelbeurten achter elkaar doen. Reaktieven die in de gelatine overblijven zullen het zilver aantasten, waardoor het beeld langzaam zal verdwijnen. Het detergent dat bij de laatste spoelbeurt gebruikt wordt zorgt dat er geen slierten op de filmstrook overblijven (gedroogde waterdruppels).
En zo bekomen we ons negatief: op de plaatsen waar licht gevallen is, is er een zwarte zilverkorrel achtergebleven. Je merkt dat de film met het grovere korrel uiteindelijk een donker beeld opgeleverd heeft, en dit voor een identieke belichting.
-