Onze ogen stellen zich automatisch in op het soort licht dat wij zien: het licht van gloeilampen, van straatverlichting, in volle zon of in de schaduw. Als het fototoestel zich niet automatisch zou aanpassen aan het licht, dan zouden de foto's buiten veel te blauw zijn, en de foto's binnen veel te rood.
Bij dia's is er geen correctie achteraf mogelijk. De meeste diafilms waren ontworpen voor buitenfotografie. Gloeilampen werden toen nauwelijks gebruikt omdat ze te weinig licht gaven. Indien er extra licht nodig was werd er geflitst, en flitslicht heeft ongeveer de kleurtemperatuur van de buitenlicht. Electronenflitsers produceren van nature uit correct licht, en magnesiumflitsers hadden een blauwe filter om het licht bij te werken. Indien er toch met gloeilampen gewerkt moest worden, dan gebruikte men ofwel speciale daglichtlampen (blauwe ballon) of plaatste men een filter voor het fototoestel.
In televisiestudio's werd het beeld van een speciaal testkaart naar een vectorscope gestuurd. Een vectorscope analyseert de kleuren van het beeld. Als het beeld van een testkaart opgenomen wordt, dan moeten de punten van de vectorscope overeenkomen met de correcte plaatsen op het scherm (met een beetje ervaring regel je zo de studio-televisiecamera: ik heb het in de tijd nog gedaan). Dit is natuurlijk niet mogelijk voor camcorders die door amateurs bediend moeten worden: dan is een vorm van automatische witbalans noodzakelijk.
De eerste videocamera's hadden weinig technische mogelijkheden. De witbalans werd ofwel manueel ingesteld met een schakelaar, ofwel had de videocamera een kleine meetsensor. Die bestond uit twee fotocellen die afgedekt waren met een rose of lichtblauwe filter. De verhouding tussen de twee bepaalde dan de kleurtemperatuur. Het probleem met dit systeem is dat het licht dat op de camera valt gemeten wordt, niet het licht dat op de scène valt (voorbeeld: videocamera staat binnen opgesteld en filmt een scène buiten).
De huidige systemen (zowel fototoestellen als camcorders) gebruiken het opgenomen beeld om de witbalans te bepalen (aan de hand van de helderste beeldelementen).
Men kan ook de kleurbalans op het fototoestel eenmaal instellen door de grijskaart te fotograferen (de meeste fototoestellen hebben een dergelijke funktie, bij Canon is die nogal moeilijk en weinig intuitief). De volgende foto's van dezelfde scène neemt men dan met deze vastgelegde witbalans.
2
Een tweede instelling zijn de "presets", kant-en-klare instellingen zoals buiten (zon), buiten (schaduw), buiten (bewolkt), binnen (gloeilamp), binnen (TL), binnen (flitser). Dit zijn de meest voorkomende standaard-instellingen.
3
Men kan ook de witbalans door het fototoestel laten bepalen door een wit blad papier (of een grijskaart) te fotograferen en het fototoestel vast in te stellen op het wit blad (blokske met twee driehoeken). Men zal deze werkwijze toepassen als men geen informatie heeft over de kleurtemperatuur van de lichtbronnen en men toch correcte foto's wilt nemen, foto's die niet in kleur verlopen tussen twee foto's.
4
Een vierde instelling is de manuele modus, waarbij men zelf de kleurtemperatuur ingeeft. Deze werkwijze wordt toegepast als men de kleurtemperatuur van de lichtbronnen kent en men wilt foto's die allemaal met dezelfde instellingen genomen zijn. Bij studio-werk is dit de meest normale manier van doen.
Men moet niet vergeten de manuele modus uit te schakelen als de situatie verandert. Vaak denkt men er niet aan de manuele modus uit te schakelen waarbij de foto's dan te rood of te blauw zijn. Het is niet enkel als men van binnen naar buiten gaat dat er een verschil is. Ook binnen zijn er duidelijke verschillen: zelfs de overgang van klassieke gloeilampen naar halogeengloeilampen is duidelijk merkbaar.
Een ander voorbeeld: bij studiofotografie kan men bewust kleurverschillen creeren door filters te plaatsen voor de flitslampen. Men zal eerder blauwe films gebruiken voor de achtergrond (CTB: Color Temperature Blue) en gele filters voor het model (CTO: Color Temperature Orange). Hier ook stelt men best de kleurbalans manueel in zodat het model een natuurlijke teint heeft.
Een tip van de beroepsfotograaf:
Als er bij fotografie binnen extra licht van buiten komt, is die vaak te blauwachtig in vergelijking met de verlichting binnen (zie voorbeeldfoto rechts). Het fototoestel instellen op het licht van buiten is echter geen goede oplossing (het beeld wordt te rood). Het is beter het fototoestel in te stellen op kunstlicht (gloeilamp) en achteraf de blauwe tint van bepaalde delen van het beeld te verminderen (deel van het beeld selecteren en de blauw-saturatie verminderen).
Mengeling van daglicht en kunstlicht (gloeilampen)
Klik en kijk naar de zwarte stip op de afbeelding !
-