Er bestaan eigenlijk 3 kleurmodellen die van belang zijn. Iedere toepassing gebruikt één van deze drie kleurmodellen. Bij een kleurmodel (behalve LAB) horen primaire kleuren; deze vormen de basis van het model en alle andere kleuren worden nagemaakt door deze drie primaire kleuren te mengen.
white | yellow | cyan | green | magenta | red | blue | black
Primaire | kleuren subtractief model
|
|
|
|
| Bij het printen gebruikt men subtractieve kleurmenging. Bij het mengen van kleuren bekomt men een donkerde kleur: de primaire kleuren moeten dus relatief helder zijn. Men gebruikt daarom de primaire kleuren geel, cyan, magenta (en zwart).
| Primaire | kleuren additief model
|
|
|
|
|
| Additieve kleurmenging gebruikt men in displays (een display werkt additief: bij het bijvoegen van kleur wordt het beeld helderder) en digitale fototoestellen (omdat men daardoor gemakkelijker kan werken).
| |
---|
De kleuren van het Lab kleurmodel zijn geen praktische kleuren.
De kleurenmodellen zijn een praktische manier om met kleur te werken. De kleuren zijn immers continu (lopen over van de ene kleur in de andere), dus zonder zichtbare tussenstappen.
Wij kunnen echter niet met deze continu-waarden werken: het is onmogelijk de exacte kleurnuance samen te stellen bij een afdruk, ook een beeldscherm heeft beperkingen wat de kleurweergave betreft. Het is dus zinloos een kleur voor te stellen als een exacte waarde (met heel veel cijfers na de komma), want in de praktijk is een dergelijke werkwijze niet haalbaar. Onze ogen kunnen trouwens maar een beperkt aantal nuances uit elkaar halen (daarop is het RAL systeem gebaseerd, met een beperkt aantal nuances).
Uiteindelijk moet men dus compromissen maken om effektief met kleur te kunnen werken. De kleurmodellen zijn praktische tools geworden. Welke kleurmodel men gaat gebruiken hangt dus af van de toepassing.
Het CIE LAB kleurenmodel is een zuiver wetenschappelijk model. Maar dit betekent niet dat het in het ijle bestaat: onze ogen gebruiken namelijk dit model. Ook bij beeldtransmissie (PAL, SECAM, enz) wordt een variant op dit model gebruikt, juist omdat het inspeelt op de beperkingen van onze ogen en dus een zeer goede compressie mogelijk maken, veel beter dan wat met JPEG en MPEG bereikt kan worden, en zonder zichtbare compressieartefacten.
Maar om deze weelde op een minuscuul xD kaartje op te slaan moet men een loopje met de werkelijkheid nemen en ons beperken. De miljoenen kleuren die we waarnemen moeten gecomprimeerd worden tot een bereik dat door digitale fototoestellen, computers en printers verwerkt kan worden. Computers werken met een beperkte subset van de mogelijke kleuren.
Iets volledig anders is de kleurruimte. Dit is eigenlijk een "detail" binnen een bepaald kleurmodel. Het geeft weer hoe het beeld omgezet wordt in een digitaal signaal (instellen nul-niveau, wit-niveau, gamma, enz) en dan weer omgezet in een zichtbaar beeld. Het wordt enkel gebruikt bij het additief kleurmodel, omdat die als standaard gebruikt wordt bij de uitwisseling van beelden (JPEG).
-