Het Zone System is ontworpen om met de beperkte middelen van de fotografie (in het bijzonder de beperkte dynamiek) toch foto's te nemen waarin zowel de donkere als de heldere partijen duidelijk zichtbaar zijn.
De meest zwarte delen van een beeld zijn op niveau nul. Dit niveau komt in de praktijk niet voor en ook fototoestellen kunnen dit niveau niet verwerken. Door flares (interne reflekties in de lens) komt er altijd een beetje licht op de film. Delen van het beeld die in zone nul zitten kunnen niet onderscheiden worden van delen van het negatief die niet belicht zijn. Een negatief die delen in zone nul zou hebben is onderbelicht. Het Zone System gebruikt daarom zone nul niet. De zones worden met Romeinse cijfers aangeduid, en er bestaat geen cijfer voor “nul”. | |
I | Dit is in de praktijk het grondniveau. Op een negatief (dat een grotere belichtingslatitude heeft dan een afdruk) kan je het verschil zien met delen van de film die niet belicht zijn geweest (afgedekt waren). Op een afdruk komt dit overeen met zwart, zonder struktuur. |
II | Donkere delen van het beeld. Op een afdruk is struktuur zichtbaar (men ziet bijvoorbeeld het verschil met zone I), maar geen detail |
III | Schaduwpartijen in beeld. Op een afdruk zijn de fijnste details zichtbaar |
IV | Aangeraden waarde voor blanke huid in de schaduw |
V | Medium grijs, de helderheid komt overeen met die van een 18% grijskaart |
VI | Aangeraden voor blanke huid in zonlicht |
VII | Heldere elementen van het beeld die nog details moeten bevatten: zeer blanke huid, zand, wolken, witte muur in de zon |
VIII | Zeer heldere elementen van het beeld. Er is nog struktuur te zien, maar geen details: sneeuw, heldere wolken bij zonnig weer |
IX | Meest heldere elementen van het beeld: lichtbron, zonlicht. Op een afdruk is er niets van het onderwerp te zien (volledig wit). |
Iedere trap komt ongeveer overeen met een verdubbeling van de lichtintensiteit, en dus ook overeen met een "stop" bij het belichten van het beeld.
Het is het vermelden waard dat Ansel Adams het altijd heeft over een "blanke huid". Negers werden in die tijd niet gefotografeerd. Ze zijn een element van de achtergrond (zone III).
Bij een negatief zijn de donkere delen van het beeld belangrijk.
Wat nu als ons landschap weinig contrast bevat? Er is geen zon, de witte muur is grijs,... (Of andersom: er ligt nog wat sneeuw in het landschap en de zon is fel) We belichten nog altijd om de donkere delen in beeld correct te belichten, maar gaan de ontwikkeling aanpassen om het contrast te verhogen. Dit kan door de ontwikkeling langer te laten gebeuren en/of door het bad meer te schudden. Normaal wordt het bad gedurende 5 seconden om de 30 seconden geschud. Als we het bad gedurende 10 of 15 seconden schudden, dan zal het negatief meer contrast bevatten. Indien er weinig geschud wordt, dan blijven de afbraakprodukten van de ontwikkeling in de buurt van de heldere beeldelementen (donker negatief) en dit vermindert de reaktiesnelheid, waardoor het donker worden tegen gehouden wordt. Door het schudden worden de afbraakprodukten weggespoeld en heeft het negatief een hoog contrast. De manier van ontwikkelen heeft weinig invloed op de donkere delen van het beeld (heldere delen van het negatief).
Vandaar ook de uitdrukking bij negatiefontwikkeling: “Expose for shadows, process for highlights”: zorg dat de donkere delen van het beeld correct belicht worden, en corrigeer achteraf de heldere delen tijdens de ontwikkeling van het negatief.
Bij ontwikkelcentrales worden alle films automatisch aan elkaar gekleefd en gaan ze het bad in voor een identieke tijd.
Negatieffilm heeft het voordeel dat het een hoge belichtingslatitude heeft: het kan meestal één stop onderbelicht worden zonder dat de details in de donkere partijen totaal verdwijnen, en het kan twee stops overbelichting opvangen. De details zitten in het negatief, kwestie is van ze eruit te halen. Wat men niet meer kan doen door de individuele ontwikkeling van de negatiefplaten, moet men doen bij het maken van afdrukken.
Fotogevoelig papier (voor de uiteindelijke afdrukken) is beschikbaar in verschillende “grades” of contrastniveau's. Voor een negatief met een sterk contrast zal men grade 1 gebruiken, terwijl voor een beeld dat weinig contrast bevat zal men werken met papier van grade 3 (er bestond vroeger papier met een nog hogere grade, dat gebruikt werd voor speciale toepassingen zoals unsharp mask). Tegenwoordig is fotogevoelig papier zoals motor-olie, het bestaat enkel nog in multigrade, waarbij men het contrast instelt door een kleurfilter te gebruiken in de vergroter (zie het maken van afdrukken).
Het is belangrijk te weten dat een afdruk een lagere dynamiek heeft dan een negatiefstrook. Bij het maken van een afdruk worden den helderste en donkerste delen van het beeld samengedrukt zodat de midtones meer belang krijgen. Wenst men alle gradaties van een negatief, dam moet men papier gebruiken met een zeer laag contrast. Het beeld zal dan flets zijn, en dit is meestal niet wat de fotograaf wenst.
Bij het gebruik van filmrollen blijft de slagzin "Expose for shadows, process for highlights" van kracht: de film moet een minimale belichting ontvangen hebben, terwijl de helderheid van de heldere beeldelementen aangepast kan worden door het contrast bij de afdruk in te stellen.
Diapositief film werkt echter totaal anders. Door de manier van ontwikkelen keert de gevoeligheidscurve volledig om: de helderste delen van het beeld hebben de neiging geen sporen meer achter te laten op de filmstrook. De film is zogezegd "washed out". Samen met het feit dat film een minimale belichting moet hebben zorgt dit ervoor dat de belichtingslatitude van positief film heelwat beperkter is. Bij de ontwikkeling kan het contrast slecht beperkt bijgeregeld worden. Als de fotograaf alle nuances uit een contrastrijk beeld wenst op te slaan, dan zal hij negatieffilm gebruiken.
Bij het digitaliseren wordt het signaal van de sensor aangepast (logaritmische curve) om het meer te doen lijken op wat wij gewoon zijn: zowel onze ogen als de gevoelige film hebben een soort logaritmisch verloop (zie dynamisch bereik).
Bij digitale sensoren geldt het omgekeerde motto: “Expose for highlights, process for shadows”. Heldere delen van het beeld worden gemakkelijk overstuurd, terwijl men achteraf de foto kan bijwerken om de donkere delen correct weer te geven (voor zover ze niet teveel in de ruis zijn verdwenen). Hier zal men dus de heldere delen van het beeld (bijvoorbeeld een gezicht) in zone VI plaatsen (weinig kans op oversturing), en dan achteraf het digitaal negatief bijwerken. In de praktijk betekent dit:
In plaats van Expose for higlights, process for shadows zal men vaker de modernere kreet tegenkomen
Indien men in zwart-wit werkt kan men een kleurfilter gebruiken (dit is de standaard methode die vroeger gebruikt werd). Men kan ook in kleur werken en een digitaal filter gebruiken om de blauwe en cyan tonen donkerder te maken. dan komen de wolken automatisch beter uit. Met deze methode heeft men het voordeel dat men correcte helderheidsniveaus heeft voor gans het beeld, maar de blauwe tonen zijn wat donkerder.
Men kan dit probleem verhelpen door de aktieve zone van de filter te beperken tot de hemel. Dit is vooral nuttig als men in kleur werkt zodat de hemel geen onnatuurlijke kleur heeft. Meestal werkt dit systeem goed en het is niet nodig de aktieve zone nauwkeurig te bepalen, de aktieve zone mag enkel geen blauw bevatten dat geen hemel is.
Een andere methode is enkel een deel van het beeld donkerder te maken (de bekende dodge en burn (doordrukken en tegenhouden) van de fotograaf die zelf afdrukken ontwikkelt). Het resultaat is optimaal maar er is een nauwkeurige selectie nodig.
Conclusie: de dynamiek van de sensoren is nog altijd onvoldoende en het verplaatsen van het werkpunt van de sensor levert doorgaans slechte resultaten, zowel voor heldere als donkere beeldelementen. Zelfs na meer dan 20 jaar is de dynamiek van de sensoren nog altijd onvoldoende, en dit kan niet gecompenseerd worden door de hogere resolutie van de sensoren (in tegendeel zelfs, het is een reden waarom het probleem maar niet opgelost geraakt). Het is beter de foto zodanig te belichten dat de dynamiek van de sensor volledig gebruikt wordt, om dan nadien de helderheden aan te passen. Toen Ansel Adams bezig was bestond Photoshop nog niet.
De bedoeling van de fotografie is de werkelijkheid zo natuurgetrouw mogelijk weer te geven. In die tijd nog hoofdzakelijk in zwart/wit, hoewel er reeds in kleur opgenomen kon worden.
Een beeld kan veel of weinig contrast bevatten. Een beeld met veel contrast kan het medium "oversturen", waardoor er delen van het beeld als zwart of wit weergegeven worden. Daartegenover gebruikt een beeld met weinig contrast niet alle mogelijkheden van de filmemulsie: alle tinten zitten tegen elkaar, het beeld is flets.
Ansel Adams was een control freak avant-la-lettre. In verschillende documenten beschreef hij minutieus de verschillende stappen bij het nemen van een foto, het ontwikkelen van het negatief en het maken van afbeeldingen.
Gelukkig dat Adams niets vermeld over compositieleer in zijn Zone System!
Bij ontwikkelcentrales worden opeenvolgende films aan elkaar gekleefd en gaan alle films achter elkaar in dezelfde baden gedurende eenzelfde tijd.
-