De belichting is de instelling van het fototoestel en de flitsers (lichtsterkte).
De uitlichting is het positionneren van de flitsers.
De instellingen op het fototoestel worden hier besproken. Bij studiofotografie kan je als fotograaf gerust rondlopen, andere lenzen gebruiken, enz. Je kan een foto nemen op één meter of op 5 meter zonder de belichting te moeten wijzigen. Zolang het model ongeveer op dezelfde plaats blijft en er niets aan de studioverlichting gewijzigd wordt kan je dezelfde instellingen blijven gebruiken.
Een infra-rood transmitter is eigenlijk maar een gewone flitser dat afgedekt wordt met een infra-rood doorlatende plaat. De detectoren die in de flitskoppen gemonteerd zijn zijn gevoelig voor infra-rood licht. Eigenlijk kan je ook een gewone flitser gebruiken als transmitter. Zeker geen dedicated flitser gebruiken want die zal communiceren met je fototoestel en in TTL-mode willen werken! (met meetflits). Sommige dedicated flitsers kan je instellen om in manuele modus te werken (geen (E)-TTL, dus). Het minimaal vermogen (1/128) is meestal voldoende om de studio-flitsers te laten afgaan. Mochten de flitsers soms niet afgaan, dan kan je het voldoende wat verhogen. Normaal wordt de flitskop niet naar het model gericht (het zijn immers de studioflitsers die voor het licht zorgen), maar ik heb vastgesteld dat de zwakke flitser op het fototoestel naar het model gericht een mooie tinteling in de ogen geeft.
Om met een transmitter te kunnen werken moet je fototoestel uitgerust zijn met een klassieke hotshoe. Dus zeker geen dedicated connector à la Sony (dat zelfs geen strobe-contact heeft!)
Een flitsmeter is een heel eenvoudig ding. Je hebt een aan/uit knop en een instelschaal voor de gevoeligheid. Soms heb je extra funkties, maar die zijn hier niet nodig. Stel de gevoeligheid in op 100ISO (de gevoeligheid van je fototoestel), hou de flitsmeter vòòr het model en laat de flitser(s) afgaan (test-knopje op de zender). De flitsmeter toont nu de correcte opening (f-waarde). De witte bol (de fotocel, wij noemen dit een invercone) moet naar het fototoestel gericht zijn en het licht van de flitsers opvangen (niet in het lichtpad staan!) Dat is echt alles. U bent nu professioneel studiofotograaf. Flitsmeters kunnen zelf de flitsers laten afgaan via een zogenaamde PC-aansluiting (met eenzelfde zender zoals op het fototoestel gemonteerd).
De flitsmeter meet het opvallend licht (incident light) dat op de invercone valt (en dus ook het model belicht). Dit is de meting die het vaakst wordt toegepast in studio's. Het kan daarom soms nodig zijn de belichting bij te stellen om rekening te houden met de helderheid van het onderwerp (model met witte kleren). Bij lichtmeting in het fototoestel (TTL meting) wordt er gewerkt met het gereflecteerd licht en is een dergelijke correctie niet nodig.
Het bepalen van de belichting met de flitsmeter kan gebruikt worden als het model evenwichtig belicht wordt (frontaal licht). Bij strijklicht en tegenlicht (silhouetverlichting) kan het nodig zijn de opening proefondervindelijk bij te regelen.
Eenmaal de opening ingesteld, kan je (als fotograaf) overal staan: dichtbij het model, verderaf, aan de zijkant. Je kan zelfs van lens veranderen (zolang de gekozen opening identiek blijft): dezelfde instelling blijft altijd van toepassing zolang het model of de lampen niet verplaatst worden.
Flitsmeters kunnen ook gebruikt worden als gewone lichtmeter; daarvoor hebben ze één instelling meer, namelijk de sluitertijd-instelling. (remember dat bij het flitsen de “sluitertijd” bepaald wordt door de flitser en dus niet ingesteld kan worden op het fototoestel). Je stelt de gevoeligheid en de gebruikte sluitertijd in, je doet een lichtmeting en de meter toont je de te gebruiken opening. Of omgekeerd natuurlijk: je geeft de gewenste opening in en de meter geeft de te gebruiken sluitertijd. Een lichtmeting met een lichtmeter is nauwkeuriger dan een meting door het toestel zelf. Het fototoestel kan enkel het gereflekteerd licht meten, en zal iemand met donkere kleren dus te helder fotograferen en iemand met witte kleren te donker.
Bij compact fototoestellen wordt de witbalans vaak op voorhand bepaald (om een evenwichtig beeld in de zoeker te tonen). Niet alle compact fototoestellen voeren opnieuw een witbalans uit aan de hand van de uiteindelijke foto. Indien je het toestel de witbalans automatisch laten bepalen, dan zal het toestel de kleurtemperatuur van de modelling lights gebruiken. Deze lampen hebben een kleurtemperatuur van 2800 - 3200K (gloeilamp). Flitsers hebben echter een kleurtemperatuur van 5000K (xenon). Zonder correctie zullen de foto's een sterke blauwzweem vertonen. Gebruik dus de manuele witbalans instelling en stel de kleurtemperatuur op 5000K.
Er bestaan gecorrigeerde gloeilampen (zogenaamde "daglicht lampen") met een blauwe ballon. Deze worden blijkbaar niet gebruikt als modelling licht in studioflitsers, misschien vanwege de kille, koude kleur van dergelijke lampen. Fotografen werken liever met de warmere kleur van klassieke gloeilampen!
De instellingen op een Canon Speedlite 580EX
om die als gewone trigger te kunnen gebruiken.
Waarom denk je dat er een “M”-instelling
op je fototoestel staat?
We gaan die nu eindelijk gebruiken!
Lichtmeter met flitsmeter-funktie
De bekende Sekonic L-308
-